woensdag 10 oktober 2007

Hedendaags sprookje

Ze was een jonge vrouw maar meer een meisje om te zien. Zoals altijd was ze verloren in dans maar deze keer werd ze zich bewust van een man achter haar. Hij stond in de schaduw van de muren. Nauwelijks zichtbaar totdat de blauwe rook oploste en een rood as kegeltje zijn aanwezigheid verried. Zijn rechterhand gevouwen om de revers van een zwart velours jasje.

De tijd stond stil en versnelde tegelijkertijd. Het geluid van conversatie, muziek en klinkende glazen, alles verstomde behalve één zuivere toon. Een heldere noot van synesthesie trillend in de lucht tussen hen om neer te komen als een regen van kleuren. Alles was opgehouden te bestaan, zij danste haar dans en hij staarde zijn blik.

Meteen en oneindig veel later verlieten zij de tot beelden verworden mensen om nergens naartoe te gaan. Er waren geen woorden nodig om niets te zeggen en een reden zou nooit bestaan. Hij praatte met zijn handen en zij luisterde met haar lichaam.

Stompe brede vingers met afgescheurde nagels bespeelden de piano. Zijn spel was zacht, hijzelf egoïstisch maar haar lippen trilden om meer. Hij liet zijn handen over haar lijf gaan, hetzelfde spel alleen een ander instrument. Zij wist niet dat hij zijn vingerafdrukken op haar achterliet als doorschijnende littekens.

Elke keer wilde zij meer en trok hem naar zich toe, duwde hem weg, om zich daarna altijd over te geven. Ze wilde zijn handen voor altijd op haar voelen. Zijn adem in haar hals. En steeds nam hij stukjes van haar weg, voedde zich aan haar met elke aanraking zonder te weten dat hij honger had.

Lange trage kussen, grove seks, vertwijfelde glimlachen, ondersteboven schaterlachend, zijn greep, haar beet, zijn zweet op haar huid en haar warme tranen op het kussen. Haar angst, zijn reserves, haar woede, zijn onverschilligheid, haar droefenis en zijn glorie. Zij danste voor hem en hij keek terwijl hij alleen muziek hoorde.

Het duurde een zomer, een gestolen kwartiertje, anderhalf uur, 3 uur, een jaar van ontmoetingen, twee weken, nog een zomer, drie maanden, drie maanden af en aan, twee en een half uur, twee en een halve minuut, een avond, een nacht, veel woorden niets gezegd.

Zij werd langzaam kleiner, haar huid werd mist en haar haren een nevel maar alles was goed zo lang hij de gele vlekjes in haar ogen zag. En hoewel bij hem zijn vaak net zo voelde als wanneer ze danste, danste ze nog zelden omdat zijn muziek haar overstemde. Met een passie die ze bewonderde maar vreesde maakte hij van die ene zuivere toon een symfonie. Hij zag niets meer, ook niet de gele vlekjes in haar ogen of de wolken die erin verschenen. En zij, zij kon hem uiteindelijk niet horen.

Onbegrip, verwaarlozing of een opgedroogde waterput maar meer nog een begin dat nooit was begonnen om de juiste redenen of nooit had moeten beginnen.

Zij had een hartverscheurend verdriet. Het geluid van conversatie, muziek en klinkende glazen was terug om beschuldigend hol te klinken. Ze zou zich nooit meer verliezen in dans, elke beweging was doordacht en zou haar bloed niet meer verwarmen.

En de man, de man zou blijven spelen, rennend over de ivoren toetsen, steeds verder. Totdat hij misschien zichzelf zou vinden, opgebrand als een rood as kegeltje om op te lossen in blauwe rook. Opgegaan in de schaduw van de muren, opgegaan in zwart, het zwart van zijn velours jasje. Opgegaan in niets, geheel transparant.

Later, een nieuwe avond en een andere kleur. Zij stond rustig met de muziek om haar heen en werd zich bewust van een man achter haar. Vanuit het licht liep hij op haar af. ‘Ik zag je ooit dansen en heb de hele nacht naar je gekeken. Toen ineens was je verdwenen en ik heb naar je gezocht. Nu zie ik je weer, al een tijdje, deinend op de muziek met je blik diffuus. Ik zou je graag weer zien dansen… Of nee, wil je met me dansen?’

Geen opmerkingen: